In wanhopige poging strek ik mijn hand en tracht de communicatie te openen.
Een breekbare dialoog die de naam nauwelijks dragen mag lijkt van de grond te komen om echter direct neer te storten en op te gaan in een monoloog. Ik luister, stel vragen, berust erin dat er geen vragen mijn richting in komen. Ik herken de verkilling in mij, een teken dat ik me al verder terug getrokken heb dan soms zichtbaar is.
We praten, over een gebrek aan sociaal netwerk, over de minimale sociale contacten die we hebben en hoe belangrijk het is voor onze relatie om daar verandering in aan te brengen. Misschien in deze wel iets meer belangrijk voor mij dan voor jou. Ik kan nauwelijks voeding vinden in onze dynamiek, geen licht, een altijd voortdurende grijsheid waar soms even licht doorbreekt. Ik voel mij alsof ik opgesloten zit in een grot, wetende dat buiten licht en warmte is en binnen de man die mij nodig heeft, waarmee ik mijn leven en D’s delen wil maar die door veranderingen in hem zelf me minder is gaan geven dan ik nodig heb. Voor hem is het niet nodig de grot te verlaten, het is er goed, hij heeft mij, hij ervaart geen gemis.
Kwetsbaar, in mijn delen, in wat ik zeg, in de inzichten die ik geef.
Eerlijk, over mijn strijden, over mijn eenzaam voelen, over mijn gemis, over mijn verdriet.
Breekbaar, in mijn pogingen om een dynamiek aan te zwengelen.
Zovele emoties die tijdens deze poging tot echt delen langskwamen, ik probeerde ze te uiten maar ze worden verstikt door de eerdere ervaringen dat ik geen interactie meer hoef te verwachten. Zodra ik merk dat de interactie niet tot stand komt voel ik van binnen de deur keihard dicht slaan. Ik uit me nog wel maar het zijn kille woorden geworden. Woorden waarin ik uit bang te zijn dat als ik niet van jou krijg wat ik nodig heb dat ik me dan meer en meer ga losmaken, dat ik me dan van ons ga vervreemden, dat ik me dan tot een vreemde ga wenden om me daar te uiten met alle risico’s die daar aan verbonden zijn. Een pad dat ik niet in wil slaan dus sluit ik mijzelf weer op in eenzaamheid.
Het gesprek eindigt in een groot vacuum, je stapt over tot de orde van de dag, ons gesprek hangt in de lucht. Ik voel mijn hart breken, om mijzelf, voor mijzelf. Ik verwacht verdriet zodra jij de deur uit stapt om met de hond te gaan wandelen maar het stagneert en lost op in een ijzige kilte.
Schrijven is op dit moment de enige tool die me de middelen reikt om te verwoorden wat in mij leeft, om mijzelf ruimte te geven me te uiten, écht te uiten. Zonder bang te zijn om te kwetsen.
Soms zou ik willen dat ik tijd kon terug draaien, dan keerde ik terug naar onze laatste vakantie in September 2022. Waar ik voor het eerst in jaren het gevoel kreeg dat we eindelijk op een punt beland waren waarop we samen konden uitvliegen, onze dynamiek wederzijds gevoed werd. Ook dat stagneerde nog voor het van de grond kon komen, niemands schuld, omstandigheden, pech, het maakt niet uit welke benaming je er aan geeft.
Feit is dat ik er mijn weg in moet zien te vinden, leren leven met het gemis, leren leven met de stukjes partner die er niet meer zijn en waarvan ik niet meer het gevoel heb dat ze terugkomen.
Het is zo makkelijk voor buitenstaanders om te zeggen dat het wel weer goed komt, soms frustreert het me, én stemt me verdrietig, dat er zo weinig ruimte lijkt te zijn voor wat ik voel. Voor de strijd die ik lever, voor het gemis waar ik mee moet zien te leven.
Dus zijn dit de momenten dat ik mijn ruimte claim, dat ik mijzelf toesta om alle gevoelens die in mij leven te uiten. Het lost niets op, het verandert niets maar ik kan er mijzelf wel mee laten weten dat mijn gevoel en mijn strijd geuit mogen worden.