Er is een missen, een weten van wat was, wat kan zijn, wat sluimert, ons verbindt maar soms ook verbreekt.
Er is een weten, van missen wat was, wat kan zijn, wat sluimert, ons bindt en soms ook breekt.
Er is een sluimeren, ik voel haar gemis, ik proef haar weten. Ze is ontroostbaar, toekomstdromen lijken zo ver weg te zijn geraakt. Een toekomst samen, als partners niet als gezin, met ruimte voor ieder van ons maar vooral voor onze D’s.
Het lijkt vervlogen, het lijkt ongrijpbaar te zijn geworden.
Ik lijk te rouwen om dat wat nooit in zicht komt, ik adem mijn verdriet en proef haar zilte zout. Ze is milder geworden, de scherpte is afgebrokkeld.
Er mag rouw zijn, er mag verdriet zijn, er mag zelfs boosheid zijn, ook de kwetsbare boosheid omdat het als onredelijk voelt.
Ik rouw, ik adem haar, ik voel haar, ik bén haar.
Ze is mij, we missen, we weten.
Misschien ooit, misschien nooit.
Die toekomst die ik ooit droomde, die ooit in stukken brak, die ik los liet, die weer wist te helen, die ik weer durfde te dromen, die opnieuw brak, weer het loslaten, weer de rouw, weer het helen. Het is een proces dat ik gedurende onze relatie en D’s al een paar keer doorlopen heb, en toch is het dit keer anders. Nu is het rouwen in het samen zijn om wat niet samen komt, weten zonder te kunnen beleven, zijn zonder te durven dromen.
Het is mijn gebrek, ik heb het dromen losgelaten, ik heb de toekomst naar een onzichtbare plek verbannen omdat ik het niet meer aankan opnieuw te breken.
Dus ik rouw, ik ben een sub in een D’s zonder ruimte, een sub met een geweldige Dom zonder ruimte om samen te kunnen dansen.
Verdriet danst vanavond, ze beweegt traag alsof ze van ver moet komen.
Ik spoor haar aan, toe maar fluister ik, beweeg maar, voel maar, rouw maar, huil maar, mis maar. Het mag, ik ben bij je.