k raak het kwijt, de connectie met mijn vrouw zijn, met mijn sensuele zelf.
Beetje bij beetje zie ik hoe het verdwijnt, gemaskeerd door een omhulsel dat door anderen gezien wordt als vrouwelijk, als mooi, als sensueel.
Het raakt me, intens diep, te beseffen dat ik al langer niet meer voel wat ik ooit voelde.
Mijn sprankeling is vervaagd, tijd maakte haar dof, strijden die me hebben uitgeput hebben haar spiegelende oppervlakken zwart geblakerd.
Het is alsof ik niets meer dan stof in mijn handen heb van wat ooit was, als ik in de spiegel kijk zie ik alleen maar de moeheid, de pijn die ik niet delen kan, die niet begrepen wordt, die weggepraat wordt.
Te weten dat de sub in mij gekoppeld is aan de vrouw in mij stemt me triester dan ooit, ook zij draagt de pijn, voelt de leegte. Ze blijft geven, haar overgave blijft puur en wordt door jou zo intens gekoesterd. Een koestering die haar niet weet te bereiken, het is een holle klank die niet meer binnenkomt. Je hoort de echo niet die in haar binnenste weerkaatst, de pijn van missen. Van zichzelf missen en toch blijven geven, het verdriet van willen voelen maar telkens teruggefloten te worden. Door een lichaam dat niet kan, door moeheid die verlamt, door de overgang die met botte bijl tekeer gaat, door de innerlijke strijd die in stilte gevoerd wordt.
Ik wil geven, niets liever dan dat maar ik wil er mijzelf niet in verliezen en soms vraag ik mij af of ik mijzelf al niet verloren heb en krampachtig probeer vast te houden aan iets dat niet meer terugkomt.