Een zondagmorgen, samen in bed, in alle rust met een kop koffie wakker worden. Het gesprek gaat al snel over ons, over onze D’s. Ik vertel je dat ik de laatste weken probeer me bewuster te zijn van wat ik voel bij dingen die ik zeg, of juist niet zeg, en dingen die ik doe (of niet doe). Af en toe struikel ik over mijn woorden en vervloek de immense kwetsbaarheid die ik ervaar terwijl ik probeer jou inzicht te geven in mijn binnenste.
Zoals bijvoorbeeld het je uitleggen waar in mijn lichaam ik ‘voel’ wat iets met me doet, soms is dat een fijne fladdering in mijn buik, een ander moment een samenballen van mijn maag, soms voel ik iets in mijn onderbuik, een ander moment in mijn hoofd, of net boven mijn middenrif.
Ik wil dat je weet hoe ik op deze manier probeer weer een connectie met mijzelf te krijgen, met alle facetten van mijn zijn. In het praten merk ik hoe moeilijk ik het vind om een weg te zoeken in de wir war van woorden, gedachten, gevoelens maar ook flarden van herinneringen die boven komen drijven. Herinneringen aan gevoelens op specifieke momenten in mijn leven. De rode draad daarin wordt gevormd door mijn eigen connectie en herinnering aan het meisje in mij, hoe zij was, hoe er door haar omgeving op haar gereageerd werd. De kwetsbaarheid in het delen blijft bij me maar verliest aan ‘behoefte hard weg te rennen’, ergens heel diep in mij realiseer ik mij dat ik het fijn vind om te kunnen vertellen hoe verwarrend het was voor mij als meisje. Hoe weinig ik anderen toeliet, zelfs de mensen die het dichtst bij me stonden. Ik word even heel erg verdrietig als ik mijn vader’s woorden hoor die ergens rond mijn 23e mijn dagboeken op zolder vond en las over de gevoelens die mij als meisje bezig hielden. ‘Had ik dit toen maar geweten’, zei hij naderhand tegen me ‘dan had ik alles zoveel beter begrepen en er voor je kunnen zijn’.
Meer flarden van herinneringen komen bovendrijven wanneer ik jou tegen me hoor zeggen dat je mooi vind, je vraagt me of ik wel weet hoe mooi ik ben. Nee, dat weet ik niet, ik voel dat niet. Ik voel me van binnen nog steeds datzelfde lompe, lelijke eendje als ik me als kind en puber voelde. Dat gevoel kan ik niet zomaar veranderen omdat jij me vertelt dat ik mooi ben, ik wil het wel aannemen, ik ben in staat door jouw ogen te zien wat jij ziet, maar ik voel me diep van binnen nog steeds niet mooi.
We praten verder, over mijn vader zijn hobby fotograferen en de vele modellen die over de vloer kwamen. ‘Of ik nooit jaloers was op die aandacht die zij kregen van mijn vader’ vroeg je. Ik voel een steek in mijn zij en wil neutraal antwoorden dat ik dat niet was, ik fluister dat ik niet jaloers was maar wel óók die aandacht wilde. Ik wilde ook mooi gevonden worden, ik wilde gezien worden. Ineens ben ik in het hier en nu en voeg er aan toe dat ik had willen ervaren wat ik als hobby fotograaf anderen probeer mee te geven: een visie op wie ze zijn, gezien door andere ogen. We bevinden ons ineens op een heel ander niveau in het gesprek, in het hier en nu is de connectie met het meisje dat ik was (en misschien nog wel ben) weg, en is er een connectie met de volwassen vrouw en moeder. Ik merk dat ik verdrietig word bij het bewust zijn dat wat ik probeer anderen te geven eigenlijk een verlangen is naar wat ik zelf heb gemist. Je vraagt of mijn vader me nooit gevraagd heeft te poseren, ik kijk je verbaasd aan. Nee, dat vroeg hij niet, ik heb het hem gevraagd en nog altijd als ik die foto’s zie overvalt een pijnlijk gevoel me. Ik was niet in staat hem te vragen wat ik echt wilde, ik was niet in staat te zeggen ‘zie jij het meisje in mij, zie jij de jonge vrouw die ik aan het worden ben, vind jij mij net zo mooi als de modellen die je fotografeert, vind je mij wel mooi.’
Ik ben ineens weer in het hier en nu en zie hoe ik probeer mijn kinderen, mijn ‘pleeg’ kinderen, vrienden in mijn omgeving, iets te geven via mijn camera. Ik ben me ervan bewust dat dit voortkomt uit mijn eigen gemis maar ik ben me ook sterk bewust van de gave die ik daarin ontwikkeld heb. Ik ben in staat anderen de schoonheid, puurheid en kracht in zichzelf te laten zien waar ze zelf overheen kijken of niet (willen/durven) zien.
Het meisje in mij is verdrietig, ik kijk je aan en probeer woorden te vinden om te verwoorden wat ik vanuit dit stuk in mij voel. Eerder in ons gesprek heb ik je gevraagd me te helpen de connectie met haar te behouden, ik wil me meer verbonden voelen met dat deel in mij en haar intense breekbaarheid maakt dat ik mezelf maar weinig permitteer om haar er te laten zijn. Terwijl ik haar ook mis, want ze is zo’n essentieel deel van mij. En ook verbonden aan de sub in mij,of misschien is zij wel op een andere manier sub dan de sub in mij, het is lastig al deze gevoelens en bewustwordingen te koppelen aan woorden die dit helder kunnen weergeven.
Ik heb je nodig om te delen vanuit al die dingen die in mij dwalen en leven, ik ben het zo moe om dit altijd maar vanuit mijzelf te doen.
Al pratend komen we dichterbij een onderwerp dat in mij heftige emoties oproept, de laatste avond van ons laatste weekendje samen weg. Ik betrap mezelf erop dat zodra jij deze avond aanroert ik naar een soort neutraal stand in mijzelf ben gevlucht. Ik vraag je of je enig idee hebt hoe dun, glad en breekbaar het ijs is waarop we ons dan begeven. Ik herinner me de laatste keer dat ik gevoelsmatig me iemands bezit voelde, het maakte dat ik niet meer in staat was het machts misbruik dat ontstond op tijd te herkennen. De beschadiging die ik daarin opliep daarvan ben ik misschien nog wel onvoldoende hersteld. Het doet pijn erover te praten, het is alsof ik een film voor me zie waarin ik mijzelf en mijn onvoorwaardelijke geven zie, vanuit alle facetten in mijn zijn en zonder twijfel. Jij vertelt hoe jij het verschrikte, angstige vogeltje in mij daarna gezien hebt. De eerste keer in ons samen zijn dat ik me mooi had aangekleed voor je en met een stille verwachting van afwijzing en vernedering naar beneden kwam en me aan je liet zien. Het beeld dat jij verwoord komt nog niet bij me binnen, ook nu ik dit schrijf niet en ik realiseer me dat er misschien wel meer stuk gegaan is in mijn geven in die D’s daarvoor dan ik aan mijzelf wil toegeven.
Al schrijvend voel ik een boosheid en verdriet boven komen drijven, ik zet het opzij. Dat is voor een ander moment, niet voor nu.
In ons gesprek vertel ik je dat iemand me vroeg ‘wat heeft het meisje in jou nodig om er te kunnen zijn’, ik kom niet bij de antwoorden. Buiten de standaard antwoorden als veiligheid en geborgenheid. Ik wil dat je weet dat ik met die vraag worstel, ik wil dat je weet dat ik zoek naar antwoorden om jou inzicht in mij te kunnen geven, ik wil dat jij me helpt de antwoorden te vinden.
Op een bepaald moment in ons gesprek maak je een beweging waarmee je me duidelijk maakt dat je vind dat het tijd wordt dat ik mij omdraai, omdat je mijn billen wil zien. Ik maak de plagende opmerking dat je dat ook gewoon kunt zeggen en ik realiseer me dat ik het graag wil horen, dat het horen iets met me doet, in me aanwakkert. Je kijkt me aan en zegt ‘Ik wil dat je je omdraait want het wordt tijd dat ik je billen zie’.
Ik draai me om, diverse sensaties dwalen door mijn lichaam. Ik voel een sterke behoefte om weg te duiken in een mij bekende gevoelsmatige omgeving. Een soort zwart water dat alles en niets is, waarin ik drijven kan, wegzinken kan, boven drijven kan.
Je duwt mijn benen iets uit elkaar, zet je bovenbeen tussen mijn benen en duwt me dieper het kussen in. Je houdt mijn handen vast en zegt ‘Je bent van mij, weet je dat..’
Ik voel een soort explosie in mijn binnenste, even lonkt de neutrale zone maar ik laat haar voorbij gaan. Ik schrik van het horen van mijn eigen stem, de breekbaarheid die daarin doorklinkt, wanneer ik zeg ‘weet je wel hoe eng dat is’, en ik barst in huilen uit.