Het doek valt, of was het dat het zich ineens opent. Het stuk welk ik aanschouw, bekend en zo geliefd. Mijn dromen en herinneringen, ze openbaren zich in een compleet stuk. Niet langer als uniek deel, maar als een onderdeel uit een groter geheel. Mijn tranen vermengen zich met de scherpe werkelijkheid, het weten en begrijpen.
Wie van jullie ik ben is niet belangrijk. Ik hou van jullie allen, jullie zijn mij net zo sterk als ik jullie ben. Ineens begrijp ik jullie pijn, jullie verdriet. Het overstemt het mijne. Gedachten en gevoelens smelten samen, de complexiteit ontrafeld tot een helder overzicht. Niet minder pijnlijk maar wel acceptabel.
De levens we leefden, ik wandelde van het een in het ander maar maakte nimmer deel uit. Een vreemde was ik niet, een toeschouwer op het toneel van mijn eigen leven. Jullie beschermden mij, uit liefde, uit angst misschien. Ik hield van jullie liefdes minstens zo sterk als jullie van hen hielden, ik heb het verdriet gevoeld toen jullie hen verloren. Nooit begreep ik waarom wij hen verloren tot het doek viel en ik wist….om mij.
Met mij als toeschouwer waren liefdes gedoemd te mislukken, geliefden konden ons niet bereiken. Met mij bleef iets wezenlijks weg. Behalve met haar, van haar hield ik en jullie begrepen mij niet. Jullie accepteerden haar niet, ik leefde met haar op unieke en bijzondere momenten. Sprankelende hartverwarmende liefde, zij zag mij net als ik haar zag. Ze zag jullie ook net als jullie haar zagen, Ze hield van mij maar kon niet van ons allemaal houden, wij wel van allen in haar maar we hebben het haar nooit verteld.
Als een onafgemaakte puzzel ligt het voor me, mijn leven, mijn zijn, totaal en onverdeeld. Ik kan me er niet toe zetten er deel van uit te maken, de afstand lijkt te groot. Jullie leefden levens die ver verwijderd waren van ‘t mijn. Jullie leefden met de gave overtuigd te zijn van je uniek zijn, niet bewust van mij. Ik was niet vergeten, niet verbannen maar weggedacht. Ik was jullie nachtmerries, jullie dromen. Ik fluisterde wat jullie niet begrijpen konden, ik toonde mijzelf zonder te worden gezien. Mijn aanwezigheid gevoeld maar bereiken kon ik jullie niet, jullie mij evenmin.
Jullie droomden mij, een persoon onbegrepen, een leven ongekend. Herkenbaar en vertrouwd op een vreemde wijze. Ik droomde jullie, met pijn in mijn hart, wetend dat ik nimmer deel uit zou maken van de levens welk jullie leefden. Wel deelde ik jullie pijn. Niet begrijpend soms waarom, tot nu.
Delen jullie nu mijn verdriet? Nu ik weet dat jullie pijn in mijn handen lag, dat mijn afwezigheid de grote belemmering was. Zijn jullie nu de troostende woorden die mij fluisterend zeggen dat het goed is. Nemen jullie mij aan de hand, beschermen mij zoals ik jullie deed. Ik ben elk van jullie, hoe onbegrijpelijk ook. Jullie leven allemaal in mij, of leef ik in jullie allemaal…